Skip to main content

 

 

 

 

 

Het verhaal van Denise

‘Er zit een wereld van verschil tussen de persoon die ik was en wie ik nu ben’

Denise (32) was vastbesloten om de eerste te zijn, die al in de startgroep volledig herstelde van Boulimia Nervosa. Zelf vond ze dat dit ook was gelukt; ze was immers gestopt met braken. Maar haar behandelaren dachten daar anders over: “Het zichtbare deel van mijn eetstoornis was dan wel verdwenen, maar de reden waaróm ik braakte, was er nog. Ik moest dieper naar binnen kijken om ook de oorzaak weg te nemen”, vertelt ze. Inmiddels begrijpt ze helemaal wat haar behandelaren destijds bedoelden. “Er zit een wereld van verschil tussen de persoon die ik was vóór de behandeling en erna. Het heeft mijn leven veranderd.” 

“Het punt was dat ik al een tijdje ziek thuis zat en ik me schuldig voelde naar mijn werkgever. Ik wilde koste wat kost mijn baan behouden, want ik hou echt van mijn werk. Dus ik dacht: dat eetprobleem los ik wel op in de startgroep, dan kan ik daarna weer volledig aan de slag. Maar zo gemakkelijk was het niet. Hoewel ik na afloop van de startgroep niet meer braakte en dat zeker een mooi resultaat was, waren mijn behandelaren ervan overtuigd dat ik pas het topje van de ijsberg had aangepakt. Ze raadden me aan om het gecombineerde deeltijdbehandelprogramma voor Boulimia Nervosa te volgen. Maar dat zou me twee dagen per week gaan kosten en het was te intensief om ernaast te blijven werken. Dat vond ik echt wel een probleem. 

Ik besloot met mijn leidinggevende te gaan praten en eerlijk te zijn over mijn situatie. Dat vond ik heel moeilijk, want ze wist niet hoe ziek ik was en ik wilde vooral niet lastig zijn; nu moest ze nog langer wachten tot ik weer aan het werk kon. Maar ze reageerde juist heel begripvol en stimuleerde me om de behandeling te gaan doen, zodat ik helemaal zou herstellen. Daar was ik zo blij mee. Ik meldde me aan voor het behandelprogramma, maar wilde – tegen alle adviezen in – toch proberen om één dag per week te blijven werken. Het bleek inderdaad te zwaar, maar een halve dag met aangepast werk lukte me wél. Het gaf me het gevoel dat ik er nog toe deed en zo bleef ik toch in verbinding met mijn collega’s. 

De eerste dag van de behandeling was verschrikkelijk moeilijk. Ik kende nog niemand en zag ontzettend op tegen de gezamenlijke lunch, want ze vertelden ons van tevoren niet wat we te eten zouden krijgen. Die uitdaging is een belangrijk onderdeel van de behandeling, want je kunt dan niet van tevoren berekenen hoeveel calorieën je moet compenseren en het leert je tevens om flexibeler met eten om te gaan. Ik heb mijn krentenbol huilend op zitten eten; hoe moeilijk het ook was, ik kwam er niet onderuit. ‘Voeding is je medicijn’, benadrukte de sociotherapeut. ‘Pas als je weer eet, komt je lichaam uit de overleefstand en kun je weer normaal nadenken. Dit is je kans om beter te worden, grijp hem.’ Ook toen ik zei dat ik ranja niet lekker vond en het echt niet wilde drinken, bleven ze standvastig. ‘Dat is de stem van je eetstoornis, als je daar naar blijft luisteren, kom je er niet vanaf’, zeiden ze. Die positieve directheid had ik echt nodig. Het zette me aan het denken en uiteindelijk nam ik toch die eerste slok. 

Dat de behandeling grotendeels in een groep plaatsvond, vond ik heel prettig. We worstelen allemaal met dezelfde dingen, het is zo fijn om te ervaren dat je niet alleen bent. Door de verhalen en reacties van anderen ga je ook jezelf beter begrijpen. Zo vond ik het moeilijk om mijn grenzen aan te geven. De groep liet mij inzien dat mijn gevoel me niet bedriegt: als een situatie niet goed voelt, mag ik daar naar handelen. Inmiddels kan ik dat een stuk beter! De bevestiging die je krijgt van zo’n hele groep, daar kan niks tegenop. Omdat wij als groep zo hecht waren, was het best lastig om buiten de behandeling geen contact met elkaar te hebben. Maar ook dat had een goede reden: de behandelaren willen grip houden op onze invloed op elkaar. 

Mijn grootste doorbraak bereikte ik in dramatherapie. Ik moest een brief voorlezen aan de meiden die mij vroeger hadden gepest. De therapeut zette lege stoelen voor me neer, waar ze zogenaamd op zaten. Ik sprak heel zachtjes en kon de stoelen niet eens aankijken. Daardoor besefte ik: hier zit de kern van mijn pijn, dit gevoel draag ik al jaren met me mee. Na een korte traumabehandeling mocht ik het opnieuw proberen. Toen kon ik het wel! Ik schreeuwde naar de lege stoelen en schopte er zelfs eentje omver. Daarna voelde ik me zoveel sterker. Het was niet echt, maar het hielp wel. Enkele weken na de behandeling kwam ik een van de pesters tegen op de markt, maar ik raakte niet meer in paniek. Zo fijn. 

Wat ik vooral sterk vind aan het Expertisecentrum Eetstoornissen, is de communicatie tussen de behandelaren. Als je in het eerste blok wat stiller bent of aangeeft dat je ergens mee zit, dan komen ze daar in het volgende blok direct op terug. Voor mensen die zelf geen eetstoornis hebben gehad, begrijpen ze je ontzettend goed. Ze accepteren en respecteren alles wat je voelt, ze nemen je gedachten serieus en wuiven niets weg. Alles mag er zijn. 

Inmiddels ben ik klaar met de behandeling. In mijn terugvalpreventieplan heb ik opgeschreven wat ik kan doen als de eetstoornis toch weer de kop op steekt. Hij is er namelijk nog steeds, maar het is een lichtschakelaar geworden die ik zelf uit kan zetten. Als ik nu terugkijk op het afgelopen halfjaar, zie ik pas hoe ziek ik was én hoeveel ik heb bereikt. Het braken was inderdaad een uiting van een dieperliggend probleem. Waar het om gaat, is dat ik meer zelfvertrouwen heb gekregen. Ik voel me niet langer minderwaardig en durf mijn grenzen beter aan te geven. De behandeling heeft mijn leven veranderd. Ik hield er een vriendin voor het leven aan over én ik kan nu echt genieten van een zacht broodje met hagelslag.”